Ouderen proberen hun oude dag natuurlijk positief in te vullen: ze doen vrijwilligerswerk, hebben eindelijk meer tijd voor hobby’s, zorgen voor de kleinkinderen, gaan reizen, zijn actief in verenigingen, proberen iets zinvol te doen en willen vooral zolang mogelijk ‘jong en vitaal’ blijven. Ze ‘genieten van het leven’, want na meer dan 40 jaar werk hebben zij recht op hun ‘verdiende rust’. ‘Actief ouder worden’ (active ageing) streeft ernaar dat ouderen een kwaliteitsvol leven kunnen leiden, in goede gezondheid, veilig, en actief participerend aan de samenleving. Dat gaat veel verder dan fysiek actief zijn of deelnemen aan de arbeidsmarkt. Het doel is permanente deelname aan het sociale, economische en culturele leven, met handhaving van een grote autonomie en onafhankelijkheid. Ook mensen die ziek zijn of een beperking hebben, kunnen bijdragen aan de gemeenschap. Wederkerigheid en intergenerationele solidariteit zijn belangrijke uitgangspunten voor actief ouder worden.
Historisch gezien is deze nieuwe tendens nog zeer pril. De identiteit van ouderen die op pensioen gaan, wordt maatschappelijk gezien nog al te vaak ingevuld als ‘zorgbehoevend zijn’. Het belangrijkste levensdoel beperkt zich dan tot proberen de laatste levensjaren zo gezond mogelijk door te komen en die periode zolang mogelijk te rekken. Onze samenleving is daar volledig op ingesteld, aangestuurd door een technisch-biomedische benadering van zorg. Dat zit ingebakken in onze cultuur. De drang naar efficiëntie is zo dominant, dat onze maatschappij zelfs vergeet hoe ze anders naar ouderdom kan kijken. Gelukkig komt daar stilaan verandering in en krijgt de holistische benadering meer voet aan de grond. Het is alsof het afgekeken is van andere culturen.
Gelukkig wint de holistische benadering aan belang
Voor wie in een andere cultuur is opgegroeid, valt het westerse biomedisch model nauwelijks te begrijpen. Mensen van vreemde afkomst vragen soms letterlijk: ‘Wat doen jullie hier in godsnaam met jullie ouderen?’ De vrouwen in de film groeiden op met een heel andere visie op ouderdom. Ze vertellen hoe in Afrika ouderen geraadpleegd worden bij belangrijke beslissingen in het leven, hoe ze betrokken zijn bij dagelijkse dingen – ze zorgen voor de kippen, of als de ouders op het veld zijn houden zij de kinderen bij. In een meer agrarische cultuur heeft ook wie oud en fysiek kwetsbaar is, nog een maatschappelijke rol. Dat zij een plaats hebben in hun samenleving, biedt hen een groot comfort. In onze westerse samenleving vrezen ze vooral de eenzaamheid. Zo vertelde een Rwandese vrouw me: ‘Ouder worden in België is angstwekkend. Ik heb hier niemand die naast mij staat. Hier is het ieder voor zich. Dit is vermoeiend en als men moe is, moet men slapen. Anders is men verloren en onmachtig. Hier wordt men oud in isolement. Zelfs de buren hier hebben geen tijd om met mij te spreken. Men wordt oud in het hoofd.’ Een Congolese vrouw zei: ‘Ouder worden in België is anders. Bij ons is het beter. Er zijn de kinderen, je gaat er op bezoek en het is mooi weer. Hier zit je in de winter opgesloten. Dat is niet goed voor het lichaam. Als men ginder buitenkomt, komen de kinderen op je af, je praat er met de buren. Hier ben je alleen en eenzaam.’ Van ouderen uit andere culturen hoor ik gelijkaardige verhalen.
Ik denk dat we kunnen leren van deze niet-westerse samenlevingen. We moeten op zoek naar een cultuur die niet alleen zorgt, maar ook kijkt naar de betekenis van nuttig zijn. Een zorgcultuur die niet alleen naar verzorging kijkt, maar naar de mens als geheel. Een cultuur die ouderen niet afschrijft, maar een plaats geeft in het hart van de samenleving. We moeten ook onze hulpverlening beter leren afstemmen op deze nieuwe generatie ouderen. Dat kan enkel door met hen in dialoog te gaan en nieuwe wegen te verkennen, voorbij de gekende formules en protocollen. Kwalitatieve zorg ontstaat waar de professionele hulpverlener, de patiënt en zijn omgeving elkaar vinden in zowel de erkenning van het lijden als in de aanpak ervan. Een participatieve benadering is daarbij essentieel. Het gaat er niet louter om dat je weet wat je moet doen (savoir-faire) maar vooral dat je leert omgaan met ieders eigenheid (savoir-être). Culturele diversiteit is daarbij geen drempel, maar een opportuniteit voor nieuwe culturen van zorg.”